In Bemelen vertrok de laatste dorpsherder in 1920 naar Frankrijk. Onze voorzitter hanteert nog steeds een kopie van zijn herdersschopje tijdens de jaarvergadering. In de jaren 50 van de vorige eeuw werd het Mergellandschaap zeldzaam. Sinds 1978 ijvert de vereniging OMs voor behoud van het ras.

Oorsprong

Hoe ontstond het schapenhouden in Zuid-Limburg? Hier zijn immers weinig heidegebieden maar vruchtbare lössgronden en nauwelijks echte heidevelden. Schapenhouderij was in deze regio een randgebeuren: nuttig en nodig voor drie zaken: wol, vleesopbrengst maar vooral voor de mest. Dat laatste werd overbodig toen we rond 1920 stikstofmeststoffen kregen (SBB – Stikstofbindingsbedrijf van DSM). Ook kwam er een nieuwe verworvenheid van de Eerste Wereldoorlog: ‘puntdraad’. Hierdoor werden weide-omheiningen mogelijk. 

Scheper in Zuid-Limburg

Oorspronkelijk was er in ieder dorp toch wel een scheper. Meestal was hij geen eigenaar van de schaapskudde maar hoedde hij de dieren van diverse dorpsgenoten. Nadat de kudde op de plaatselijke ‘Dries’ (dorpsplein) verzameld was, ging deze via de Misweg (mestweg) naar de terreinen waar begrazing mogelijk was. Dat konden hellingen zijn of stukjes heidelandschap zoals de Ambyerhei, Bergse Heide of Meerssenerhei. Dat dagelijks trekken staat bekend onder de naam ‘heerdgang’: het onderwerp waarop de eerste promotor van het Mergellandschaap, de bioloog Henk Hillegers, in 1993 promoveerde.

In Bemelen vertrok de laatste dorpsherder in 1920 naar Frankrijk. Onze voorzitter hanteert nog steeds een kopie van zijn herdersschopje tijdens de jaarvergadering. Dat schopje met staf diende om een kluitje grond te gooien, waar de hond dan op af ging (honden reageerden destijds nog niet op Engelse commando’s). Er zat ook een haak aan dat schopje waarmee je een schaap bij de achterpoten kon vangen.

‘Kutsjoap’ en ‘weir’

Henk Hillegers woonde aanvankelijk in Honthem (bij Margraten) waar hij een van de laatste herders in Zuid-Limburg leerde kennen. Dit was Sjang Brouwers (1901 – 1979). Deze wees hem de weg naar de resterende, bijna uitgestorven Mergellandschapen. Ze werden ‘kutsjoap’ (kuddeschaap) genoemd, in tegenstelling tot het ‘weisjoap’ dat op een omheind terrein liep. Maar het ’kutsjoap’ liep in kuddeverband en werd ’s avonds opgestald in een potstal om de nodige stalmest te leveren. Aardappelen en suikerbieten konden niet zonder.

‘Kutsjoap’ werden naar geslacht niet gescheiden gehouden. Zo nodig kreeg een volwassen mannelijk dier – ‘weir’ genaamd – een ‘weirlap’, een soort schortje omgebonden. Meestal werden de jonge rammen (bök) al vroeg gecastreerd en wel op Goede Vrijdag. De dag voor onthouding dus! Met eigen tanden brak men de zaadleider, het wondje werd ontsmet met een klodder ‘proemesjik’ (pruimtabak). Ons stamboek vermeldt in aanvang nog Weir I, II, III en IV; een benaming die toen nog naast germ of germke (vrouwelijk dier) in Honthem gebruikt werd. Brouwers vertelde ook dat ze ooit de jonge rammen niet gecastreerd hadden. Ze hadden een hekel aan dit klusje. Gevolg: deze dieren groeiden sneller!

Weidegang 

Vanuit Honthem werd geweid op natuurterrein, de Schiepersbrug bij Cadier en Keer, een steile helling die ongeschikt was voor rundvee of akkerbouw. Daarnaast werd geweid op wegbermen en holle wegen. Als de graanoogst al binnen was of het gras was gemaaid, begraasden de schapen ook de stoppelvelden. Als de scheper daar geen toegang genoot, plantte de eigenaar een verbodsteken, de ‘vriewusj’. Het hellinglandschap dat nu bebost is, was toen meestal kaal. Pas de laatste honderd jaar kwam er spontaan bos en verdwenen de zogenaamde kalkgraslanden.

Bemelerberg

Zonder begrazing werden de kalkgraslanden spontaan bos of soms wat anders. In Bemelen legde men op de Bemelerberg een primitieve wielerbaan aan. Wielerwedstrijden mochten destijds nog niet op de openbare weg worden gehouden. Limburgs Landschap verkreeg al vroeg de Bemelerberg in eigendom en plaatste er een groot hek omheen: de natuur zou wel zijn werk doen! Pas later bleek dat daardoor een zeldzaam cultuurlandschap verloren ging: het schrale kalkgrasland. Daar hoorde het Mergellandschaap thuis. De Texelaar met zijn korte pootjes rolde er naar beneden. Dit is ook de reden dat in onze statuten als doelstelling staat: de instandhouding van het Mergellandschaap in zijn natuurlijke omgeving. Daarmee willen we niets te kort doen aan diegenen die onze schapen op een vruchtbaar weiland houden en dan ook beter bevleesde dieren krijgen. De herder van honderd jaar geleden zou ervan gewatertand hebben, maar daar waren zijn schapen niet voor bedoeld. Ze waren bedoeld voor marginale terreinen.

Het verre verleden

Slacht vond destijds alleen in het najaar plaats. Paaslammeren bestonden niet, alleen in de Bijbel (in Israël werden de dieren in het najaar geboren en voor de droge zomer bij ‘Pesach’ geslacht). Nu we het toch over het verre verleden hebben: na de hond was het schaap een van de eerste, gedomesticeerde dieren. Ze zijn er nog steeds het slachtoffer van. We selecteerden de schapen op zuiver witte dieren. Witte wol liet zich goed verven, dus het liefst wilde men geen kleurtjes. Heel onnatuurlijk, want wit valt op en als vluchtdier hadden de dieren geen schutkleur meer. Ook mochten de dieren niet spontaan hun wol verliezen: ze moeten nu dus wel geschoren worden.

Natuurrassen hebben hun oorspronkelijke eigenschappen soms nog wel. In Afrika kwamen rassen voor met een vetbult als reserve voor schrale tijden. In Amerika kende men vóór 1492 geen schapen. Samen met paarden en rundvee zijn ze daar door Europeanen geïmporteerd (Barbados Black Belly). Naast vlas voor linnen, was wol uiterst belangrijk als grondstof voor kleding. Het was nodig voor je toga, later voor het ‘laken’ dat door vervilting ook waterdicht kon worden gemaakt. Jammer genoeg lieten katoen en later kunststoffen van wollen stoffen en hun bewerking niet veel meer over. Met moeite raken we de wol gratis kwijt, alleen nog goed voor woningisolatie! Het enige voordeel is dat we in de kleerkast geen mottenballen meer hangen.

Met dank aan Evert van Acker.

Scroll naar boven