Een kleurvariant van het Mergellandschaap is de egaal zwarte kleur. Naarmate het zwarte dier ouder wordt, kleurt de vacht mooi warmgrijs of zilvergrijs. We weten hoe kleurvererving kan plaatsvinden tussen witte Mergellandschapen met zwart in hun genen om zwart te behouden. Een ingewikkeld proces.

Mendel

Eerst even terug naar de schoolbanken. De grondbeginselen van de erfelijkheidsleer kennen we allemaal van de biologielessen uit onze schooltijd.

Rond 1860 ontrafelde de monnik Gregor Mendel de erfelijkheidsleer door zijn onderzoek met erwten. Na zeven jaar onderzoek trok hij de conclusie dat er sprake was van dominante en recessieve genen. Het dominante gen zorgde ervoor dat de erwtjes rond waren. Het recessieve gen zorgde ervoor dat de erwtjes hoekig van vorm waren. Als twee ronde erwtjes ook hoekige erwtjes bij de oogst gaven, dan wist je zeker dat de ouders in het bezit waren van zowel een dominant als een recessief gen. Herkenbaar zijn vast nog wel de percentages: 75% kans op een ronde erwt en 25% kans op een hoekige erwt.

Meerdere genen

Bij schapen is het vererven van kleur ingewikkelder. Je kunt niet zeggen dat óf wit óf zwart óf bont dominant is. Bij de kleurvererving van schapen spelen meerdere genen een rol, waarvan vier genen al een hele goede indicatie geven.

De genen bepalen welk pigment tot uiting komt. Er zijn twee soorten pigmenten, eentje voor de donkere kleuren en eentje voor de lichte kleuren. Zwart/bruin pigment heet eumelanine. Rood/geel/wit pigment heet feomelanine. De vier genen zorgen ervoor hoe het pigment verdeeld wordt en wel/niet tot uiting komt bij het schaap.

B-gen

Dit gen heeft te maken met eumelanine, dus bruin of zwart. Belangrijk is om te kijken naar de basiskleur van het schaap. De vachtkleur is hierbij niet leidend, omdat deze kan verkleuren in de zon of vanwege ouderdom. Kijk daarom naar de kleur van de kop en poten. Een zilvergrijs Mergellandschaap heeft een zwarte kop en poten, dus heeft het een donker pigment.

De kleur van de lippen, oogranden en de neusspiegel geeft ook uitsluitsel over de basiskleur. Als we kijken bij een Mergellandschaap, dan zijn de lippen, oogranden en neusspiegel donker van kleur.

A-gen (Agouti-gen)

Het tweede gen is het A-gen, dat ook wel Agouti-gen wordt genoemd. Dit gen zorgt voor de verdeling van het donkere pigment (eumelanine) en het lichte pigment (feomelanine) op het schaap. Dit is een complex gen met minstens 18 mogelijke variaties. De uitersten zijn natuurlijk duidelijk te bepalen. Schapen met alleen licht pigment zijn wit, een schaap met alleen donker pigment is zwart of bruin van kleur. Hiertussen in zitten tal van variaties die we kennen als moeflon, schimmel (Ouessantschaap), dassenkop etc.

De kleur wit is dominant over alle andere Agouti-variaties, de kleur zwart is ondergeschikt aan alle andere Agouti-varianten. Zwart is daarom recessief.

N.B. Bij een aantal rassen met het witte Agouti-gen, kan in de huidcellen wel zwart pigment voorkomen. Bij het Mergellandschaap is dit zichtbaar in lippen, oogranden en neusspiegel.

E-gen

Het E-gen is een soort lichtschakelaar. Die zorgt ervoor dat het Agouti-gen ‘aan’ of ‘uit’ staat. Staat het gen ‘aan’, dan bepaalt het Agouti-gen of een schaap wit, donker of een patroon heeft. Als het gen ‘uit’ staat, komt het Agouti-patroon niet tot uiting. De ‘uit-stand’ is dominant.

Kleurvererving bij Mergellandschapen

B-gen
Zoals als eerder aangegeven is de basiskleur van het Mergellandschaap zwart: de lippen, oogranden en neusspiegel van een Mergellandschaap zijn namelijk donker van kleur.

Agouti-gen
We gaan ervan uit dat het Agouti-gen bij het Mergellandschaap in maximaal 2 varianten voorkomt: dominant wit en recessief zwart.
Het lijkt erop dat binnen de (huidige) Mergellandschaappopulatie de ‘recessief zwart’ niet of nauwelijks (meer) voorkomt. Als deze factor nog aanwezig is, is de frequentie in ieder geval heel laag. Dit kan afgeleid worden uit het feit dat er (vrijwel) geen zwarte lammeren geboren worden die met zekerheid afstammen van 2 witte ouderdieren.

E-gen
Het E-gen staat bij zwarte Mergellandschapen ‘uit’. Dit houdt in dat het witte Agouti-gen niet tot uiting komt. Omdat het B-gen aangeeft dat de dominante kleur zwart is, is het schaap zwart van kleur. Dit geldt voor (vrijwel) alle zwarte Mergellandschapen. Dit kan afgeleid worden uit het feit dat bij de paring van tenminste 1 zwarte ouder regelmatig zwarte lammeren worden geboren. Voor het ontstaan van een zwart Mergellandschaap is het immers voldoende als 1 van beide ouders het E-gen ‘uit’ doorgeeft aan de nakomeling.

Als je een fokonzuivere zwarte ouder paart met een witte ouder, is er slechts 50% kans op een zwart lam (en dus 50% kans op een wit lam), terwijl de combinatie van een fokzuivere zwarte ouder met ongeacht welke andere ouder 100% kans op een zwart lam geeft.

Succesvol zwarte Mergellandschapen fokken

Als je zwarte Mergellandschapen wil fokken, is het dus niet noodzakelijk om twee zwarte ouders met elkaar te laten paren. Dit is prettig om te weten, omdat het aantal gekeurde zwarte rammen de laatste jaren zeer beperkt is.

Gezien de zeer beperkte zwarte Mergellandlijnen binnen de huidige populatie, is het dus wenselijk om maar één zwarte ouder te gebruiken en deze te paren met een wit Mergellandschaap uit een voldoend verschillende bloedlijn met goede raseigenschappen.

Erfelijkheidsleer

Kinderen krijgen zichtbare en onzichtbare eigenschappen mee van hun ouders. Deze eigenschappen zijn opgeslagen in chromosomen. Chromosomen zijn een soort strengen die bestaan uit DNA. In het DNA zit een soort code waarin erfelijke eigenschappen zijn vastgelegd.

Ieder levend wezen heeft een ander aantal chromosomen. Een mens heeft 46 chromosomen, die verdeeld zijn over 23 paren. Een schaap heeft 54 chromosomen die verdeeld zijn over 27 paren. In de lichaamscellen van een schaap zitten 54 chromosomen, in geslachtscellen zit de helft (= 27 chromosomen). Bij de bevruchting smelten de geslachtscellen van de ooi en de ram samen, zodat het lam weer 54 chromosomen heeft.

Op de chromosomen zitten genen. Een gen is een stukje DNA. Elk gen beschrijft de code van een bepaald lichaamskenmerk, dat mede bepaalt hoe een schaap eruit ziet. Vaak wordt een kenmerk niet door één, maar door meerdere genen bepaald. Een voorbeeld hiervan is de vachtkleur van schapen. Elk dier krijgt van zijn ouders informatie mee over de vachtkleur. Deze informatiestukjes noem je allelen. Soms zijn ze beide gelijk, maar ze kunnen ook beide verschillend zijn (bijvoorbeeld: allel van moeder is ‘wit’, allel van vader is ‘zwart’).

Een van de allelen is altijd dominant en bepaalt welke eigenschap voor ons zichtbaar is (bijvoorbeeld: het schaap heeft een witte vacht). De eigenschap die niet zichtbaar is, noemen we recessief. Een dominant allel wordt aangegeven met een hoofdletter (W), een recessief allel met een kleine letter (w). Afhankelijk van de ouders kan een lam drie combinaties van allelen hebben:

  • WW: het schaap is wit
  • Ww: het schaap is wit
  • ww: het schaap is zwart

De combinaties WW en ww noemen we ‘fokzuiver’. Als je twee dieren met WW kruist, weet je zeker dat je witte lammeren krijgt. Als je twee dieren met ww kruist, weet je zeker dat je zwarte dieren krijgt. De combinatie Ww noemen we ‘fokonzuiver’. Als je twee dieren met Ww kruist, krijgt je zowel witte als zwarte lammeren. Als je een Ww met een ww kruist, krijg je ook zowel witte als zwarte dieren.

Bron
• Fokken op kleur: niet zo zwart-wit als het lijkt. Noëlle Hoorneman. Vakblad Het Schaap, augustus 2022
• Met dank aan Maurice Vaessen (FTC)

Scroll naar boven